* Dag. Ik ven Eva. Mijn naam is Eva Sterk. Ik ben de lerares.
Hoe heet jij? Wat is jouw naam?
- Ik heet Maria. Mijn naam is Maria.
* Dag Maria.
- Dag mevrouw.
* Uit welk land kom jij?
- Ik kom uit Spanje.
* En u meneer? Hoe heet u? Wat is uw naam?
~ Mijn naam is Lie.
* Waar komt u vanaan? Uit welk land komt u?
~ Uit China.
* Waar woont u?
~ Ik woon nu in Nederland.
* In welke stad en in welke straat?
~ In Den Gaag, in de Marktstraat, op nummer 5.
* En wat is het nummer van uw telefoon?
~ Ik heb nog geen telefoon.
# De lerares heet Eva. Ze komt uit Nederland.
Mijnheer Lie komt niet Nederland, maar uit China.
Hij woont nu in Den Haag.
단어:
straat(de) : street
plaats(de) : place
telefoon(de) : telephone
dag : hello
de : the
lerares(de) : teacher(여선생님)
en : and
meneer(de) : sir
uw : your
nu : now
in : in
Nederland : the Netherlands
welke : which
stad(de) : city
Den Haag : The Habue
op : at
het : the
van : of
heb : have
nog : yet
geen : not(no)
mijnheer : Mr.
niet : not
maar : but
hij : he
문법:
* Uit welk land kom jij?
- Ik kom uit Nederland.
* Uit welk land komt Maria?
- Zij komt uit Spanje.
* In welke stad woont u?
- Ik woon in Delft.
* In welke stad woont meneer Lie?
- Hij woont in Den Haa.
'공부 > 네덜란드어 공부' 카테고리의 다른 글
Les4 Hoeveel? (0) | 2010.04.23 |
---|---|
Les3 Dit is mijn familie (0) | 2010.04.10 |
Les2 Waar woon je? (0) | 2010.04.09 |
Les1 Hoe heet jij? (0) | 2010.04.07 |
알파벳 (0) | 2010.01.19 |