1. Hoe heet jij?
* Hoe heet jij?
* Hoe heet de docent?
* Wat is jouw naam?
* Ik heet Eva.
* Ik ben Eva.
* Mijn naam is Eva.
2. Hallo
* He, hallo, Eva.
* Hallo, Choi.
* Dag, ik ben Eva.
* Hallo, ik ben mevrouw Choi.
* Goedemorgen.
* Ook goedemorgen.
* Hoi, Eva.
* Hallo
단어
hoe : what(how)
heet : are called
jij : you
naam : name
dag, hallo : hello
ook : also, too
ben : am
mevrouw : madam
goedemorngen : good morning
docent : teacher
ik : I
wat : what
jouw : your
mijn : my
is : is
'공부 > 네덜란드어 공부' 카테고리의 다른 글
Les4 Hoeveel? (0) | 2010.04.23 |
---|---|
Les3 Dit is mijn familie (0) | 2010.04.10 |
1,2과 정리..(복습) (0) | 2010.04.10 |
Les2 Waar woon je? (0) | 2010.04.09 |
알파벳 (0) | 2010.01.19 |